fabrieksspoor los

 

Welkom

Inhoud

Inleiding

Andere tractie

Spoorwijdte

Producenten

Import & handel

Eigenaars

Materieel

Links

Contact

Nieuw

Zoeken

 

Stoomtractie smalspoor

Stoomtractie normaalspoor

Motortractie smalspoor

Motortractie normaalspoor

 

 

 

Boeken

Aanvullingen

Tijdschriften

Raadsels

Loctypes

 

 

IJzeroer

 

Inleiding

Primitieve hoogovens in de Achterhoek en bij Nering Bögel in Deventer gebruikten al eeuwenlang ijzeroer uit de omgeving. Vanaf de negentiende eeuw werd ijzeroer uit de Peel in Limburg en Brabant naar gieterijen in Duitsland afgevoerd [1]. Toen dit gebied uitgeput raakte, verschoof ook voor deze klanten de winning naar Gelderland en Overijssel. De afvoer vond plaats per binnenschip of per spoor.

 

                  Jaar

Station

1870

1871

1872

1873

1874

Dedemsvaart *

198

1930

1000

910

150

Almelo

6423

4278

5057

3471

816

Hengelo

2469

1169

712

1270

120

Oldenzaal

560

58

320

510

 

Enschedé

1513

2849

2950

2410

200

Delden

617

90

120

70

 

Zwolle

 

7250

7010

3560

7460

Wijhe

278

879

10

50

10

Olst

2304

2535

1440

1140

1430

Deventer

 

3731

4421

4930

4680

Gorssel

 

820

7105

6460

2040

Laren

 

880

1720

1990

4590

Lochem

 

 

400

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

14362

25580

31025

26901

18896

Wat betreft dat laatste: de tabel [2] geeft cijfers voor het vervoer van ijzeroer via de Staats Spoorwegen (in tonnen). Destijds kon een goederenwagen een lading van 10 ton vervoeren. In een bescheiden station als Gorssel werden dus in 1872 circa 710 wagens met ijzeroer afgevoerd ! Als gevolg van de groeiende aanvoer van steenkolen naar Nederland, kon oer tegen gereduceerde prijzen als retourvracht naar Duitsland worden vervoerd.

 

In [2] is ook te lezen dat aan de stations tussen Zwolle en Deventer omstreeks ƒ 3,25 gulden betaald werd per ton ijzeroer, terwijl de landeigenaar daarvan ƒ 0,75 tot ƒ 1,00 per ton ontving. Het delven en vooral het vervoer per as tot aan de spoorweg kostte dus veel moeite.

 

* Het station Dedemvaart was gelegen nabij de brug in de spoorlijn Zwolle-Meppel over het kanaal de Dedemsvaart, op grote afstand van de plaats die wij nu Dedemsvaart noemen.

 

Tenslotte verschoof de winning van ijzeroer naar Drente. Vanaf circa 1900 werd Nederlands ijzeroer in gasfabrieken als “ijzeraarde” voor gaszuivering gebruikt. In dat kader vond er uitvoer plaats naar Duitsland, Engeland en Frankrijk en zelfs naar Denemarken en Ierland [3]. Er waren geen in- of uitvoerrecht op oer.

De winning van ijzeroer was vaak een bijproduct van ontginningen, want de boeren wilden de harde en niet doorlaatbare korst ijzeroer graag kwijt. Er was veel activiteit: in [3] wordt de Nederlandse productie op 400.000 ton per jaar geschat. Rond 1900 waren er in Drente ongeveer 500 arbeiders in deze sector werkzaam. In [3] worden 28 betrokken firma’s genoemd, maar die zijn niet allemaal tegelijk aan het werk geweest. Pas met de opkomst van het aardgas – en dus het sluiten van de gasfabrieken - hield het delven van ijzeroer helemaal op. Tot op het laatst werd met de schop gewerkt. De enige (maar belangrijke) vorm van mechanisatie was transport per smalspoor.

 

Voorbeelden  in de Peel

In de Peel zijn minstens drie paardenspoorlijntjes geweest voor de afvoer van oer:

 

Een citaat uit [2]: “Voordat de Duitschers zich voor de hoogovens aan de Ruhr van Overijselsch en Geldersch ijzeroer voorzagen, werd dit hier (in de groengronden die de turfvenen van de Peel ten oosten begrenzen) in een groote hoeveelheid gegraven, naar de Maas vervoerd en vervolgens over de rivieren naar Ruhrort en de omstreken. Dit geschiedde op zulk eene groote schaal dat er zelfs een paardenspoorweg van Wanroij naar Boxmeer alleen voor dit doel aangelegd is. Thans, zoo ‘t schijnt, is hier geen ijzeroer meer voorhanden, ….”.

Ten tijde van de publicatie van [2] in 1877 was dit vervoer dus al ter ziele.

 

In [4] is het volgende te lezen:

“In de streek Groespeel onder Mill sprak men van roodaarde. Op 27 mei 1896 besloot de raad van de gemeente Mill & Sint Hubert aan de firma Baarda & Co. te Dusseldorf voor de tijd van vier jaar vergunning te verlenen voor het delven van roodaarde op een perceel gemeentegrond, genaamd de Groespeel, voor een bedrag van f 1200,00. De firma Baarda blijkt bij het vervoer van de roodaarde gebruik te hebben gemaakt van een tramlijn”.

Al in 1892 had de Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorweg-maatschappij (NBDS) hier een zijspoor aangelegd: “Tusschen de stations Uden en Mill werd bij kilometer 33/8 in het hoofdspoor een wissel gelegd met een zijspoor ter lengte van 150 m, dienende voor het vervoer van ijzererts uit de Peel naar station Mill. Het wissel werd door een afstandsignaal in het hoofdspoor gedekt en met eene wisselsper in verbinding gesteld” [5]. De klant wordt hier niet genoemd; kennelijk was dit de hieronder genoemde firma Baarda & Co.

 

Ook in [4] is te vinden:

“Later, rond april 1903, had zich voor het delven der roodaarde gemeld de Eerste Hollandsche Ertsmaatschappij, gevestigd te Rotterdam.

Net als de firma Baarda wilde deze maatschappij een tramlijn in de Groespeel aanleggen. De maatschappij exploiteerde al een paar jaar roodaarde in de Escharense alsmede in de Beugense Peel, beiden gelegen onder de gemeente Mill.

De aanleg van een tramlijntje werd toegestaan voor een retributie van f 50,00 per jaar aan de gemeente Mill. De maatschappij werd vergund een draagbaar veldspoor in de terreinen aan te leggen voor de afvoer van de roodaarde. Het was de maatschappij al in 1902 gelukt een overeenkomst aan te gaan met de NBDS (spoorlijn Boxtel-Wesel) voor het aanleggen van een zijspoor voor het beladen van wagons met erts afkomstig uit de Groespeel. Hiertoe was reeds het spoor aangelegd en een loods gebouwd ”. De NBDS zelf meldt hierover in 1903: “In de Peel  is, in aansluiting aan het spoor van de firma Baarda & Co, voor de “Eerste Nederlandsche IJzerertsmaatschappij” een verbindingsspoor aangelegd. Het verbindingswissel naar de ertsterreinen in de Peel werd met zekerheidssloten, in verbinding met het lokaalsein op het emplacement Mill, beveiligd” [5].

 

“De ijzerbroekwerker”, een bronzen beeld uit 1994 van Marian van Puyvelde, aan het Kerkpad (achter de Hubertus en Barbarakerk) te Sint Hubert vlakbij Mill (bron foto: Wikimedia) 

 

Bij Sint Hubert ligt ook een IJzerbroekseweg. In het IJzerbroek werd vanaf 1859 ijzeroer gewonnen.

ijzerbroekwerker.JPG

 

De NBDS meldt in 1916 “Het wissel  met aansluitingsspoor nabij Wp 32 ten behoeve van de Eerste Hollandsche IJzererts-Maatschappij werd opgebroken” [5]. Dat spoor had er – sinds 1892 – meer dan 20 jaar gelegen ! In de NBDS jaar verslagen wordt het goederenvervoer niet naar soort goederen gespecificeerd. Wel worden er soms losse opmerkingen gemaakt over bijvoorbeeld transito kolenvervoer, vervoer naar de margarinefabriek in Goch de haven van Veghel, transport van zwavelzuur van België naar Duitsland en veevervoer. IJzeroer wordt nimmer genoemd en is kennelijk voor de NBDS niet heel belangrijk geweest.

 

Daarmee was het nog niet afgelopen in deze streek. Op 29 januari 1926 verleende de Minister van Waterstaat aan de N.V. Algemeene IJzererts Maatschappij te Nijmegen vergunning voor “Het maken van werken voor het laden van ijzeroer in schepen aan de beide oevers van de Zuid-Willemsvaart tussen de sluizen nos. 9 en 10”. Sluis 9 ligt enkele kilometers ten zuiden van Helmond. Sluis 10 ligt weer enkele kilometers zuidelijker, vlakbij het dorp Lierop. In de vergunning was sprake van smalspoor: “Op de kanaalgronden buiten de kanaaldijken mogen de voor het vervoer noodige draagbare sporen worden gelegd. Ingravingen in de kanaaldijken zijn niet toegestaan”. 

Om zeker te stellen dat de oevers na afloop van de werkzaamheden weer in de oorspronkelijke staat zouden worden gebracht, moest de Algemeene IJzererts Maatschappij een waarborg van f 1.000 storten, in geld of Nederlandsche Staatseffecten. De waarborg werd eind 1934 geheel terug gegeven [6]. De werkzaamheden hebben dus van 1926 tot in 1934 geduurd.

Een soortgelijke vergunning werd ook verleend aan de N.V. Handelmaatschappij Jos. de Poorter te Rotterdam [6]. Daarbij ging het uitsluitend over de rechter kanaaldijk van de Zuid-Willemsvaart, tussen de sluizen nos. 8 en 10. Het is in [6] onduidelijk of rechts oost of west is. Het betrof de periode 1926 - 1936. De voorwaarden voor de vergunning zijn niet bewaard gebleven en daarom is niet zeker of hier smalspoor gebruikt werd. Dit is wel waarschijnlijk, want uit de Deutz leverlijst blijkt namelijk dat in 1928 een 600 mm loc van het type ML216 van 7 pk en 2,1 ton geleverd is aan de N.V. Handelsinrichting Poortershaven te Maasdijk. Poortershaven was een afgelegen particuliere insteekhaven aan de Nieuwe Waterweg, die in 1902 werd aangelegd voor de gebroeders de Poorter. Er werd erts overgeslagen van binnenschepen op zeeschepen en andersom. De firma bezat onder andere zeeschepen, buitenlandse mijnen en de werf de Liesbosch [7]. Op een foto is geen smalspoor in Poortershaven te zien. Daarom is de Deutz waarschijnlijk aan de Zuid-Willemsvaart ingezet. Overigens waren volgens dit boek in 1910 en 1911 al twee 600 mm Henschel stoomlocs (fabrieksnummers 10340, respectievelijk 10734) aan Jos. De Poorter geleverd.

In 1934 kregen de N.V. Handelmaatschappij Jos. de Poorter en N.V. Handelsinrichting Poortershaven uitstel van betaling. Dat uitstel werd enkele malen verlengd, maar in 1940 werd het faillissement uitgesproken. In 1938 was Poortershaven al verkocht aan de Marine.

 

 

 

Intermezzo: StaatsSpoorwegen

In de jaarverslagen van de Staats Spoorwegen [8] staat onder de kop “weg en werken”:

 

1883

“…… terwijl van den heer Pompen te Sterksel eene aanvrage werd ontvangen tot het maken van een verbindingsspoor met wissel, alsmede van een paardenspoor nabij de Smildevaart te Meppel, bestemd voor het vervoer van ijzererts. Aan deze aanvrage  werd voldaan en de werken werden uitgevoerd. ”

Toevalligerwijze kwam deze heer Pompen eerder ter sprake op deze website als eigenaar van de Heerlijkheid Sterksel, voordat dit een N.V. werd. Van 1881 tot 1900 bestond de vennootschap onder firma J.F. Pompen & Cie te Sterksel (in Noord Brabant), die tot doel had “het koopen of huren van gronden tot delving van IJzererts en het koopen en verkoopen van IJzererts” [9].

Blijkens [10] hielden J.T. en J.F. Pompen zich onder andere bezig met de winning van ijzeroer in grond van de pastorie van de Nederland Hervormde Gemeente in Emmen (1883, 1890) en in de Kolkmaat te Oosterhesselen (1884), toebehorend aan jhr. D. van der Wijck. Waarschijnlijk ging de ijzeroer van Emmen en Oosterhesselen per schip naar Meppel en vervolgens via het paardenspoor naar het station.

 

1884

“Te Olst werd voor het vervoer van ijzererts door de firma Bolthenthal te Crefeld een paardenspoor aangelegd.”

 

In beide gevallen lijkt het om normaalspoor te gaan. Waarom zou de SS het immers anders bij “weg en werken” vermelden ? 

Over Meppel is alleen gevonden dat ertskopers er een depot en een breekmachine hadden en dat er overslag in grote schepen plaats vond [3]. Zoals hieronder zal blijken, is over Olst veel meer bekend.

 

Voorbeeld in Overijssel: Olst

Het vervoer van ijzeroer in Olst is goed beschreven in [11]. Het ijzererts werd gegraven in een gebied langs de Soestwetering (deze waterloop is blauw gestippeld op onderstaande kaart), nabij de Dingshofbrug. De in [11] genoemde route van het paardenspoor is hieronder in het rood ingetekend op een kaart uit [12] en eindigde bij station Olst aan de SS lijn Deventer-Zwolle (zwart). Het traject was circa 3 km lang.

 

Knipsel.JPG

 

Het ijzeroer werd waarschijnlijk naar Oberhausen vervoerd, want de SS hanteerde speciale tarieven “voor het vervoer van ijzererts van Olst en Wijhe in regtstreeksch verkeer met den Köln-Mindener spoorweg naar Oberhausen” [11]. De vergunning voor de aanleg en het gebruik van een spoorbaan langs de openbare weg had een looptijd van 1884 tot en met 1887.

Volgens [11] werd het erts gewonnen door het Erzgeschäft Boltendahl uit Kleef, terwijl de SS het heeft over Bolthenthal te Crefeld [8]. Nagaan van de bronnen [13] van [11] leert dat de brief waarmee de vergunning in keurig Nederlands is aangevraagd, is ondertekend door de “firma H. Boltendahl Erzgeschäft, handelares in ijzererts enz., gedomicilieerd te Crefeld” (dat men tegenwoordig als Krefeld schrijft).

Opmerkelijk is dat volgens [11] de wagens van Boltendahl 0,7 x 0,8 meter groot waren. Dat blijkt anders geweest te zijn [13]: het ging om een vergunning “tot het aanleggen van een paardenspoor, ter breedte van 70 tot 75 centimeters, tot het vervoer van ijzererts met wagons ter breedte van 80 centimeters”. De breedte werd genoemd om aan te tonen dat het overige verkeer weinig hinder zou ondervinden van het smalspoor, dat niet naast, maar “over den publieke weg” liep. Toch bestond er vrees voor hinder voor het wegverkeer en om die reden stemde één gemeenteraadslid tegen het B&W voorstel om de vergunning te verlenen; de negen anderen stemden voor [13].

 

 

 

 

Voorbeeld in Drenthe: de firma Smit & Ploegh

Smit & Ploegh in het Groningse Onderdendam staat al in het telefoonboek van 1915 als “Handel in ijzererts”. In 1950 is dat ook zo, maar stukken van de Technische Commissie Smalspoor vermelden NV Groninger IJzererts Exploitatie voorheen Smit & Ploegh, Onderdendam. De firma heeft lang bestaan: Smit & Ploegh was in elk geval in de periode 1963-1965 nog actief in de gemeente Dalen [8].

Voor Nederlandse begrippen was heel bijzonder dat Smit & Ploegh smalspoor met muilezels gebruikten [3], al is het gebruik van ezels in Nederland bekend [14]. Maar in 1927 leverde Orenstein & Koppel een benzineloc van het type M met een vermogen van 7½ pk en spoorwijdte van 700 mm.

 

De advertentie staat in [3] 

Smit & Ploegh.jpg

 

In de Tweede Wereldoorlog werd van Smit & Ploegh een O&K loc van het type M gevorderd en ingezet op Vliegveld Havelte. Het is niet duidelijk of dit de al genoemde loc was of dat Smit & Ploegh meer dan één benzineloc van het type M had. Behalve de loc werd gevorderd:

-        3640 meter smalspoor van 9 kg/m;

-        3 wissels;

-        8 kipkarren met een inhoud van ¾ kuub;

Het is niet uitgesloten dat Smit & Ploegh nog meer materieel had, wat niet gevorderd werd.

Het gevorderde materieel kwam na de oorlog weer terug bij Smit & Ploegh, want een referentielijst van O&K in Amsterdam vermeldt dat dit bedrijf één of meer locs van het type M bezit.

 

 

 

Conclusies

In verschillende streken van ons land is intensief en lang en ijzeroer gedolven. Uit de besproken gevallen  kunnen de volgende conclusies over de rol van het smalspoor worden getrokken. Waarschijnlijk gelden die conclusies vrij algemeen.

 

-

Een typische lijnlengte was 3 kilometer en een typische spoorwijdte 600 of 700 mm.

-

Zo’n lijn kon wel een jaar of vier in gebruik blijven.

Dat was het geval met de lijn(en) in de omgeving van Mill en bij de lijn naar Olst.

-

Het materiaal (spoor en kipkarren) was eigendom van de ondernemer.

Voor zover bekend waren er in de negentiende eeuw nog geen verhuurbedrijven. In de twintigste eeuw wel, maar Smit en Ploegh hadden eigen materieel, want anders had dit in de oorlog van Smit & Ploegh niet gevorderd kunnen worden.

-

Er was paardentractie. De muilezels van Smit & Ploegh vormden een uitzondering.

Later werden ook motorlocs gebruikt.

 

 

Met dank aan:

Mevrouw Marcella van Loon (Brabants Historisch Informatie Centrum).

 

 

Bronnen

[1]

 

Paul Peter Kuiper; “IJzerhard oer Oerdegelijk ijzer: Het graven van IJzeroer in Zuid-Salland en de noordelijke delen van de Achterhoek in de Nieuwe tijd”; afstudeerscriptie Universiteit Wageningen, juli 2006.

 

[2]

Dr. W.C.H. Staring, “IJzererts in Nederland”, Eigen Haard nr. 4 (1877), pagina 30-32.

 

[3]

 

Booij A.H., “IJzeroer in Drenthe; ontstaan, voorkomen, winning en gebruik”, in: Nieuwe Drentse volksalmanak; historisch jaarboek voor Drenthe, 1986 (102), blz. 66-87, Van Gorcum, Assen.

 

[4]

 

“Het winnen van ijzeroer onder de gemeenten Wanroij en Mill”, "Merlet, driemaandelijks blad van het streekarchivariaat Land van Cuijk", 3de jaargang, februari 1967, pagina 53-60.

 

[5]

Jaarverslagen van Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorweg-maatschappij.

 

[6]

Nationaal Archief plaatsingsnr. 2.08.41/inv.nr. 1718 en 1782.

 

[7]

Verschillende artikel in de krant Het Vaderland.

 

[8]

Jaarverslagen van de Staats Spoorwegen, berustend in het Utrechts Archief.

 

[9]

Advertenties in de Meierijsche Courant, 26 maart 1881 en 14 april 1900.

 

[10]

Drents Archief: plaatsingsnr. 0613/inv.nr. 224:  Akte van verkoop door jhr. D. van der Wijck aan J.T. Pompen en cie. te Sterksel van het ijzererts in de Kolkmaat te Oosterhesselen;  plaatsingsnr. 0352/inv.nr. 320: Stukken betreffende de verkoop van het recht om ijzererts te delven uit pastoriegrond aan J.F. Pompen te Sterksel; plaatsingsnr. 0923/inv.nr.    4478/4479  IJzererts exploitatie, Groninger, sectie D nr. 2276/807. 

 

[11]

Hilferink, J.D; “Bedrijvigheid in Olst; opkomst en ondergang van een plattelandsnijverheid”; Historische Vereniging 't Olster Erfgoed, 2003.

 

[12]

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/gebieden/038/038_kaartblad6_uiterwaarden_ijssel.pdf

 

[13]

gemeente-archief van Olst, berustend bij het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle.

 

[14]

Marius Broos, “Het smalspoor van de Caters/Emsens te Wouw”, Op de Rails 1991-5 pagina 186-188.

 

 

 

{

aanvullingen op het boek “Smalspoor in bedrijf”

 

Terug/verder naar:

 

 

Nieuw                                    Home                                         Inhoud